IL CAFFÈ COME POESIA METAFISICA: IL GENIO “ESPRESSO” DI AKIM A. J. WILLEMS

boekenjager

Deze Italiaanse “boekenjager” noemt akim a.j. willems “een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de postmoderne poëzie” – het staat op het internet, dus het moet wel waar zijn – in een blogpost over het grafische gedicht dat momenteel geveild wordt op Catawiki.
Verder wordt er ook dit gezegd: “De sporen die de kopjes cappuccino op de pagina’s hebben achtergelaten zeggen veel over onze tijd, over ons en onze wereld. Elke afdruk, uniek en onherhaalbaar, gaat in dialoog met het papier dat het net geïmpregneerd heeft. Het zijn verzen die we niet kunnen begrijpen, maar die wel de modernste en levendigste uitdrukking van de hedendaagse poëzie zijn. Ze zijn de taal van het dagelijkse leven dat geen woorden nodig heeft om zich uit te drukken. Elke afdruk – niet zomaar een vlek – op een blad is een spoor van een gebeurtenis dat misschien meer waard is dan duizend woorden.”

Advertentie

recensie – Kunsttijdschrift Vlaanderen

kunsttijdschrift

Aan de vier afdelingen uit de bundel ‘op de rand van het zwijgen’ van Akim A.J Willems gaat een programmatisch gedicht vooraf dat raakt aan de onmacht van de taal: ‘op de rand van de taal kondigt een eruptie zich aan. / (…) / tussen ons ligt een stilte gapen / als een open wonde. op hondsdagen / als deze is dichten terugblaffen.’ In zijn gedichten, die overigens nergens een titel krijgen en consequent over de hele bundel opgebouwd zijn uit twee kwatrijnen, verkent Willems in een beheerst taalidioom de toenadering tot de andere – de medemens, de partner binnen een relatie – en de grenzen waarop de ik stoot om die andere ook echt te bereiken. Veelzeggend is de titel bij de openingsafdeling: ‘spraakgebrek’. Daar lezen we: ‘in en wereld die nooit stopt met praten, schijn ik op mijn mooist / ver en lang van huis zonder koffers vol vergeten.’ (p. 13) Of nog: ‘ruim de witruimten / van het niets dat me zo eigen is.’ (p. 16) In de afdeling ‘Stilstad’ wordt verder gefocust op de wij-relatie, en ook hier valt weinig directe communicatie te merken: ‘we hokken samen in eenzelvigheid (…) / (…)/ we slapen in tweespalt’ (p. 23). Op zijn best is Willems wanneer de suggestie het haalt op de meer directe zegging. Heel mooi is bijv..het gedicht op p. 25: ‘er waren ongevraagde handen – de rouwnagels staken af / tegen een melkwitte meisjesrug – / (…) / de kamer met het open venster / dat uitkeek op het leven dat stilstond voor heel even.’ Gaandeweg de erop volgende afdelingen komt een meer uitgesproken afstandelijkheid aan bod, hier in de gedichten opgeroepen door het gebruik van de zij-vorm, met treffende strofes als deze, zeker binnen de beeldspraak die refereert aan strijd en oorlog: ‘ze bakenden langs wilde jaren een territorium af. / dag na dag veroverden ze elkaar, nog altijd / krassen ze linies in hun rimpellijf / voorbij de lang vertrouwde grenzen.’ (p. 33) Finaal resulteert een en ander in een breuk met de geliefde, ‘ik zit weer met haar aan tafel / met de handen in het haar. terug in het huis / op de hoek van de straat waar het doodliep / tussen ons.’ (p. 43) Dat af en toe een beeld dreigt te ontsporen (‘boven de bomen wist ik de vette wolken van een zomeravond’ – p. 27; of nog: ‘mieren spelen voetbal / in mijn hersenpan’ – p. 35) doet in wezen niet echt af van de kracht van de gedichten die Akim A. J. Willems hier bijeenbracht.

[Jooris van Hulle – 02/07/2019 – Kunsttijdschrift Vlaanderen]